Ik wandelde door Gulpen en nam plaats op een van de
vele terrassen op de Markt. Een man vroeg of hij bij me mocht komen zitten. Hij
vertelde over de eerste keren dat hij als Hollender naar Gulpen kwam in de
vijftiger jaren. In deze moderne tijd diende mijn telefoon als opname apparaat
en samengevat ging zijn verhaal als volgt:
Ene Hollender kwam naar
Limburg
Ik kwam naar Zuid-Limburg en ’t is me gegaan als een
jongeling die veel onvriendelijks heeft horen vertellen over een jong meisje,
dat hij een paar keer vluchtig heeft gezien, en daarna de gelegenheid krijgt
haar beter te leren kennen en tot over zijn oren verliefd wordt. Zuid-Limburg
is een veel te druk toeristenland geworden, was me gezegd; bovendien zijn de
inboorlingen erg onverdraagzaam wat de kleding en ’t gedrag van de gasten
betreft: als je vrouw er met blote benen loopt, wordt ze gemolesteerd; gemengd
zwemmen is streng verboden en de bossen hangen vol met bordjes met zedelijke
vermaningen en waarschuwingen.
Nu kan ik alleen meepraten over de omgeving van Gulpen
in de tweede week van juni, maar althans voor die streek en voor die tijd is er
van bovengenoemde beweringen niets juist gebleken. Hoewel de meeste hotels en
pensions al vrij goed bezet waren, kwam je op de smalle bospaadjes en met
vuurstenen verharde weggetjes in de heuvels bijna niemand tegen. We hebben
gemengd gezwommen in de dartele Geul en dat was, naar we later hoorden,
verboden, “maar”, werd er bij gezegd “als je niet betrapt wordt, mag hier
alles”.
In de bus hing een bordje met het opschrift: “Meisje,
zorg ervoor dat men je blijft respecteren”. In het landschap zagen we echter
alleen bordjes van de V.V.V. om de mooiste wandelpaadjes aan te geven. Ze
stuurden ons soms dwars door nog niet gemaaide weilanden, waar gras en bloemen
kniehoog stonden. Zelfs in het vrije Friesland mag je niet door zulk grasland
lopen, dat vindt geen enkele boer goed. “Het prikkeldraad is er hier alleen
voor de koeien”, lazen we in het boekje “Uit ons Krijtland” van Heimans dat in
1911 werd geschreven en nog steeds niet verouderd is. Je ziet dan ook geen
grote hekken met hangsloten en Verboden-Toegang-bordjes, maar grappige
tourniquets en wringhekjes, waar een koebeest niet en een mens wel door kan.
Dames in shorts zijn we niet tegen gekomen, mannen met
korte broekjes aan wel. Ook verscheidene “inheemsen” vertoonden zich met blote
armen en benen, toen ’t zo warm werd. Van de Gulpense schoolkinderen kunnen
veel Rotterdammertjes nog wat leren. Ze zijn vriendelijk, een tikje verlegen en
beleefd. Als ze vreemdelingen ontmoeten, giechelen ze niet maar zeggen met een
zangerig stemmetje: “Dáág!”
Het landschap overtrof de stoutste verwachtingen. Op de
heuvels dichte bossen met prachtige eiken, berken, essen, groepjes dennen en
hoge sparrenlanen. Tegen de hellingen en in de dalen korenvelden met een zoom
van korenbloemen, en weiden met een ongekende weelde van margrieten, rode en
blauwe wikke, boterbloemen, koekoeksbloemen en klaprozen. De Geul, de Gulp, de
Eijserbeek en enkele kleinere stroompjes met wilgen en populieren kronkelen
tussen die bonte velden, soms als een greppel zo smal en dan weer tussen
steile, op vele plaatsen diep uitgeschuurde oevers. Er groeien planten die
nergens anders in Nederland voorkomen, zoals in de bossen tussen de varens het
vingerhoedskruid met zijn grote trossen van purperen klokjes, en langs de Geul
de sierlijke gele zinkviooltjes. Er zijn krijtrotsen, zand- en
vuursteengroeven, en op enkele plaatsen carboonlagen, formaties van leisteen
uit het alleroudste tijdperk van Moeder Aarde. Een heerlijk land. Ik dacht toen
als Heerenveen volgens ons Friezen toch geen kans meer maakt, mag Limburgia
maar kampioen worden.